Wie zijn we,
wat bezielt ons,
wat doen we . . .
en wat levert dat op?
Tekst: Jan Bokdam / Foto's
Onze Florawerkgroep, opgericht in 1974, houdt de ‘burgerlijke stand’ bij van de planten in Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Ook genieten wij van het buiten zijn tijdens de wekelijkse werkochtenden. Onze activiteiten vloeien direct voort uit onze missie:
Het vergroten van de kennis van de Flora van het Park door onderzoek. Welke soorten komen voor in het Park, wat is hun verspreiding en welke veranderingen treden er op en waardoor?
Het behoud van groeiplaatsen van waardevolle en landelijk bedreigde soorten, in het bijzonder de soorten waarvoor het Park een meer dan gemiddelde verantwoordelijkheid draagt. We geven daartoe gevraagd en ongevraagd adviezen aan het Park.
Het bevorderen van florabeleving door bijdragen aan media en nieuwsbrieven van het Park en de Vereniging van Vrijwilligers van de Hoge Veluwe.
Expertiseontwikkeling bij de leden van de Florawerkgroep door excursies, determinatiecursussen en lezingen.
Veldonderzoek naar de verspreiding van soorten vormt onze belangrijkste activiteit. Van april tot en met september worden vooral vaatplanten (zaadplanten, varens, wolfs¬klauwen en paardenstaarten) geïnventariseerd, in het winterhalfjaar ook korstmossen, mossen en paddenstoelen.
Aangeplante en ingezaaide cultuurplanten worden alleen buiten tuinen en erven genoteerd, zoals b.v. in productie¬bossen, wildakkers, wildweiden en het Museumgebied.
Vanaf ca. 2000 is ons gegevensbestand gedigitaliseerd, met daarin ook betrouwbare vondsten van derden en gegevens uit de periode 1960-1977. De monitoring van de ruimtelijke spreiding van alle vaatplanten vond oorspronkelijk plaats op de schaal van km-hokken. In 2000 werd begonnen met het noteren van GPS-coördinaten van bijzondere soorten en vanaf 2016 worden alle vondsten ge-GPS ’t. De toegenomen nauwkeurigheid vergrootte de bruikbaarheid en het gebruik van onze gegevens door j de beheerder van het Park. Sinds 2016 wordt het verspreidingsonderzoek gedifferentieerd.
De z.g. ’hectaresoorten’ (RodeLijstsoorten, SNL-soorten en Typische soorten, alsmede te bestrijden Agressieve Exoten) worden op hectareschaal geïnventariseerd. Icoonsoorten (de meest bijzondere Parksoorten) zoals Kleine schorseneer, Heidezegge, Gelobde maanvaren en diverse soorten orchideeën¬ worden zelfs op are-schaal geregistreerd. Enkele soorten worden ook geteld; zo weten we bijv. voor Heidezegge dat daarvan in 2018 meer dan 13973 bloeistengels aanwezig waren, verspreid over 272 meer of minder geclusterde plekjes van 1 m2.
In het afgelopen jaar zijn de vondsten op experimentele basis geregistreerd met behulp van een voor het Park ontwikkelde App voor registratie van de biodiversiteit.
Ons adviesgerichte onderzoek omvat jaarlijks de inventarisatie van houtoogstgebieden en open gebiedsdelen waarin beheermaatregelen gepland zijn. In de adviezen worden vondsten van kwetsbare soorten verwerkt, zodat de beheerder de groeiplekken daarvan bij de uitvoering kan ontzien.
Een derde categorie onderzoek bestaat uit de monitoring van effecten van ingrepen op de flora, zoals b.v. plaggen, begrazing door runderen, verwijdering van strooisel en accidentele branden.
Ten slotte levert de Florawerkgroep bijdragen aan onderzoek van derden in het Park.
Databank
Alle vondsten worden na validatie opgeslagen in de databank van de FLWG die voor het Park beschikbaar is. Momenteel (1 november 2018) bevat ons gegevensbestand 77338 vondsten van vaatplanten, waarvan 69751 (>90%) van na 2000. Van alle vondsten zijn 37492 records (48%) voorzien van GPS-coördinaten. Ze dateren grotendeels van na 2000. Vóór dat jaar was 14% van de vondsten van coördinaten voorzien. Van sommige oude, op kaart aangegeven vondsten kon naderhand alsnog de GPS positie worden bepaald.
Ondanks de gemiddelde dichtheid van ca 15 vondsten per hectare zijn er door de ongelijke ruimtelijke spreiding nog veel hectareblokken zonder waarnemingen. Hier moet nog een inhaalslag gemaakt worden.
De toegenomen nauwkeurigheid
vergroot de bruikbaarheid en
het gebruik van onze gegevens
Soortenrijkdom
De 77338 vondsten sinds 1960 betreffen meer dan 800 soorten vaatplanten. Die komen zeker niet meer allemaal voor. Na 1960 zijn vele tientallen soorten verdwenen. Als zodanig worden soorten beschouwd die 10 jaar of langer niet meer zijn gevonden, ondanks gericht zoeken. Zo zijn Rozen-kransje en Heidekartelblad hoogstwaarschijnlijk uitgestorven in het Park. Maar soms wordt een als verdwenen beschouwde soort na meer dan 10 jaar toch opnieuw gevonden, zij het op een andere plek, zoals Valkruid en Blauwe knoop. Het is dan onduidelijk of de soort afwezig is geweest of alleen lange tijd over het hoofd is gezien.
Het werkelijke aantal aanwezige soorten in het Park is dus niet vast te stellen, maar ligt naar schatting rond de 750. Elk jaar wordt de database verrijkt met nieuwe soorten. In 2018 ontdekte de FLWG 12 nieuwe soorten vaatplanten in het Park, waaronder de zeldzame akkerplant Nachtkoekoeksbloem en 2 nieuwe korstmossen, o.a. het extreem zeldzame Rijstkorrelmos. Ook hier blijft de vraag onbeantwoord of het nieuwe vestigingen in het Park betreft.
Natuurlijkheid
Hoe wild (zich zonder hulp spontaan voortplantend) en natuurlijk (inheems, zonder hulp van de mens gevestigd) is de vaatplantenflora? Een recente vergelijking van de Parkflora met die van Nederland ten aanzien van de verdeling over klassen van indigeniteit wijst uit dat de Parkflora qua aandeel inheemse soorten, archeofyten (voor 1500 ingeburgerde uitheemse soorten) en oude neofyten (ingeburgerd voor 1800) boven het landelijk niveau ligt. Het aandeel neofyten uit de 20ste eeuw (na 1900 ingeburgerd) ligt sterk lager dan in de Nederlandse flora (zie figuur 1). Een beeld dat past bij het Park als “ Museum van Landschappen”
D
e uitkomst van de analyse bevestigt dat de Parkflora niet een 1-op-1 afspiegeling vormt van de Nederlandse flora maar een selectie uit de landelijke soortenpool , veroorzaakt door milieufactoren in het Park (klimaat, bodem, hydrologie, vegetatiestructuur) en afwijkende kansen op dispersie door de grotere afstand tot havens, spoorwegemplacementen en andere invalswegen voor neofyten.
Toch lijkt ook de Parkflora uiteindelijk niet te ontsnappen aan de actuele, mondiale en landelijke floratrends gedreven door opwarming, successie, eutrofiëring, verzuring en globalisering. Ze ijlt alleen sterk na. Veel van de na 1800 in Nederland ingeburgerde exoten hebben het Park (nog) niet bereikt, maar zullen dat waarschijnlijk in de komende decennia deels wel gaan doen, net zoals de archeofyten en de oudere neofyten in het verleden dat gedaan hebben. Hun komst lijkt een kwestie van tijd. Tenzij het Park verschoond blijft van milieus waarin deze recente neofyten zich vestigen. Of wanneer hun zaadtransport door inzaai, aanplant, grondtransport of andere wijze van versleping wordt voorkomen. Ook dat is deels een kwestie van beheer en afzien van inzaaien, aanplanten en transport van niet-geschoonde grond. Maar ook bezoekers en vogelfotografen slepen soorten binnen, zoals blijkt uit de vondsten van Tomaat, Appel en Kiwi langs fietspaden en de opslag van Kanariezaad, Pluimgierst en Zonnebloem uit vogelvoer op voerplekken bij een hut voor vogelobservaties.
Toekomst
De geschetste dynamiek van de flora en verwachtingen daaromtrent vormen een belangrijk argument om het verspreidingsonderzoek met de actuele intensiteit voort te zetten. Dankzij de database die bijna 60 jaar bestrijkt kan het Park een prominente case gaan vormen in het onderzoek naar de effecten van milieuveranderingen en globalisering op de flora.
Daarbij is het goed te bedenken dat het onmisbare gegevensbestand van onze Florawerkgroep te danken is aan meerdere generaties bezielde en enthousiaste vrijwilligers.